dinsdag 20 mei 2014

John Lavery


Boudewijn van Houten

'Maar zouden die anderen niet bezig zijn een offer te brengen waar ze later plezier van hebben,' opperde ik. 'Als wij vijftig zijn, slapen we onder de bruggen en moeten we nog steeds om baantjes gaan vragen bij het studentenarbeidsbureau. Terwijl zij als ze vijftig zijn, een buitenhuis aan de Vecht hebben, en op hun kantoor alleen maar het ochtendblad hoeven te gaan lezen.'
   'O nee,' stelde Max me met beslistheid gerust. 'Als wij vijftig zijn, zullen we ons ochtendblad lezen op het terras van ons buitenhuis.'
   'Ja, natuurlijk. Je hebt gelijk,' zei ik met welbehagen.
   'Dat anderen nu accepteren dat ze in kantoren worden opgesloten, is op zichzelf al een slecht teken. Ze zullen nóóit de vrijheid verwerven. Ze doen op hun vijftigste trouwens altijd meer dan alleen de krant op hun kantoor lezen. Ze werken zich op die leeftijd nog steeds rot. Voor de vrijheid moet je een school doorlopen. En wij doorlopen die school, de anderen niet.'

Uit: Onze hoogmoed

dinsdag 13 mei 2014

Louise Tremblay-D’Essiambre


Ina Boudier-Bakker

Pieter Craets en zijn vrouw zaten aan de tafel. Hij met de krant, zij achter het theeblad met haar breiwerk. Tweemaal had hij over het Handelsblad heengekeken op het punt iets te zeggen; en tweemaal had zijn blik onrustig haar hardnekkig naar 't breiwerk gebogen gelaat weer losgelaten.
   Den derden keer keken zij beiden gelijk op.
  'Ja?' zei ze.
  'Tja....' zei hij.
   Zij zwegen weer. Zij liet een pen vallen, en terwijl zij bukte om die op te rapen, omvatten in één vluggen opslag haar oogen de kamer.
   Toen sprak zij kalm.
   'Als jij het noodig vindt, dan moet het gebeuren.'
   Hij schraapte.
   'Kijk eens; 't valt me hard. Maar.... er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan - zegt de Genestet. Dat is waar. En voor mij is nu de tijd gekomen om te gaan.'
   'En voor mij - uit dit huis,' dacht ze.

Uit: De klop op de deur

woensdag 7 mei 2014

Warren Keating


J.C. van Schagen

de regen regent over bos en zee en over de stille velden
in de slootjes regent de regen, op de verre buitenwegen en op het zinken platje van de keuken
in de vuile gootjes van de binnenstad regent de regen en de regen regent op de keetjes van de burgerwacht
en op het trottoir met de natte krant, de uieschil en het lucifertje

Uit: Ik ga maar en ben

zaterdag 3 mei 2014

Henri Lebasque


Jan van Mersbergen

Deedee vroeg of hij mijn telefoon mocht lenen om zijn vader te bellen. Hij had een plan. Hij vertelde het mij allemaal en was vastberaden en moest nu bellen. We waren in het park bij ons huis, ik met de zaterdagkrant, de jongens voetbalden.
   Oké, zei ik. Deedee kende het nummer uit zijn hoofd. Hij sprak weer op die zelfverzekerde toon. Zo van: Luister, ik moet je iets vertellen.
   En Ivan moet gezegd hebben: Ik luister.
   Nou. Ik heb iets bedacht, luister. Ik ben bij de papa van Ruben en ik heb hem ook al verteld van mijn plan en het zit zo. Die meneer uit Frankrijk vroeg of je daarheen wilde komen, in de zomer geloof ik, en je zei dat je niet wilde. Maar als we nou met z'n allen gaan dan is het gezellig voor jou. En dan kan ik je zien optreden.
   Hij was stil, en Ivan ook.
   Nou? vroeg Deedee.

Uit: De laatste ontsnapping