woensdag 23 april 2014

Danilo Kiš

   Mijn vader had de gewoonte zijn neus te snuiten in een krant. Hij sneed de bladzijden van het Neues Tageblatt in vieren en bewaarde ze opgevouwen in de buitenzak van zijn redingote. Hij bleef dan plotseling staan, midden op een veld of ergens in het bos, hing zijn wandelstok over zijn linkerarm en begon te schetteren als een jachthoorn. Eerst heel hard, dan nog twee keer iets zachter. U had hem, vooral in het bos, zo tegen het vallen van de avond, tot wel een kilometer in de omtrek kunnen horen. Dan vouwde hij dat stukje van deze wat ketterse krant op en wierp het met zijn rechterhand in het gras, tussen de bloemen. Zo kon ik soms, als ik de koeien van meneer Molnár aan het hoeden was, ergens diep in het Grafelijk Woud, op plaatsen die naar ik dacht nog nimmer door mensenvoeten waren betreden, een vergeeld stukje Neues Tageblatt vinden, en dan dacht ik bij mijzelf, met enige verbazing: ook hier heeft mijn vader nog niet zo lang geleden rondgezworven.
   Nog wel twee jaar na zijn vertrek, toen het ons allang duidelijk was dat hij nooit meer terug zou komen, vond ik op een open plek, diep in het Grafelijk Woud tussen het gras en de korenbloemen, een verbleekt stukje krant, en ik zei tegen mijn zuster Anna: 'Kijk, dit is alles wat van onze vader is overgebleven.'

Uit: Familiecircus 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten